De 53-jarige Kaatje Frenk, woonachtig Raadhuislaan 4, werd op 11 oktober 1944 in Auschwitz vermoord.
Kaatje groeide op in Zierikzee in een groot gezin. Daarvan overleefden drie broers en twee zusters (Mietje en Sara) evenmin de oorlog.[1] Samen met haar oudere zuster Mietje (geboren 1896) maakte Kaatje in 1938 een carrière-switch naar Wassenaar. Voor die tijd was Mietje als directrice werkzaam in het Joodse ziekenhuis Megon Hatsdek aan de Schietbaanlaan 42 in Rotterdam. Kaatje was bij datzelfde ziekenhuis in dienst als hoofd van de huishouding.
In januari 1938 verhuisden beide zusters naar Wassenaar, naar de Raadhuislaan 4, naar Huize ‘Klim Op’. In dit landhuis, gebouwd in 1924 in opdracht van de dames Timmers en Lietz, was een rust- en herstellingsoord gevestigd, voornamelijk voor Joden. Mevrouw Lietz overleed in 1936 en mevrouw Timmers verhuisde in 1938 naar de Burchtlaan in Wassenaar.
Op 3 februari 1941 werd dit aanplakbiljet door gemeentebode Rotteveel opgehangen.[2]
En op 13 februari betaalden Kaatje en Mietje elk een Gulden om zich te registreren. De opbrengst van deze registratie in Wassenaar leverde Fl. 218 op, die op 11 maart 1941 werd gestort op de Giro van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters.
Op 29 mei 1942 verzond de locoburgemeester aan ‘die Zentrale für jüdische Auswanderung’ in keurig en in beleefd Duits de lijsten (in vijfvoud).
Op 13 augustus 1943 noteerde de ambtenaar van de burgerlijke stand in Wassenaar op de adreskaart van Raadhuislaan 4 dat Kaatje en Mietje met onbekende bestemming waren vertrokken. Maar niet alleen zij; tenminste zes hoofdbewoners (met onbekend aantal gezinsleden) van het rusthuis waren op diezelfde dag verdwenen. Kennelijk hadden Kaatje en Mietje of andere bewoners geen gelegenheid gekregen om aan het gemeentehuis hun verhuizing door te geven. Hieruit alleen al blijkt het onvrijwillige karakter van dit vertrek.
Raadhuislaan 4, Huize ‘Klim Op’, foto uit 1943. Het jaar waarin alle bewoners verdwenen waren. (Foto: Beeldbank Wassenaar)
In Amsterdam, aan de Muiderschans 74, kwamen Kaatje en Mietje terecht in rusthuis ‘Klim’ (een verwijzing naar ‘‘Klim-Op’’ in Wassenaar?), waar ze in soortgelijke functies als in Wassenaar aan het werk gingen. [3]
De Muiderschans heette vóór 18 augustus 1942 nog gewoon de Sarphatistraat, maar die Joodse naam was door Rijkscommissaris Seyss-Inquart verboden. Amsterdam was de stad, waar alle joden uit Nederland zich op bevel van de nazi’s hadden te vestigen. Vanuit Huize ‘Klim Op’ waren zes andere hoofdbewoners met onbekend aantal gezinsleden al eerder naar Amsterdam vertrokken. Ook hun vertrek uit het comfortabele rusthuis ‘Klim Op’ zal met die dwang te maken hebben gehad. Van het adres Raadhuislaan 4 zijn uiteindelijk tenminste zeventien bewoners vermoord. Waaronder een zuster van Mietje en Kaatje, Sara, die met haar man Jacob Vet ook in rusthuis ‘Klim Op’ woonde; beiden werden op 2 april 1943 in Sobibor vermoord.
Hoe lang het verblijf in Amsterdam heeft geduurd, is onbekend, maar vermoedelijk zijn Mietje en Kaatje niet snel na hun aankomst ondergedoken. In september 1943 werd de Joodsche Raad naar Westerbork gedeporteerd en was rusthuis ‘Klim’ ontruimd.
Op het moment van de ontruiming waren Mietje en Kaatje verdwenen en ondergedoken in een huisje op het vakantiepark Coldenhove. Zij hadden met niemand contact, behalve met het verzet. Op 12 juni 1944 (een week na het verheugende nieuws van de Invasie in Normandië) werden Mietje en Kaatje onverwachts - waarschijnlijk door verraad – in hun huisje overvallen door de Sicherheitspolizei.
Mietje vroeg de mannen of ze nog even naar de wc mocht. Dat werd haar toegestaan. Op het toilet slikte ze het vergif, dat ze altijd bij zich droeg, cyaankali. Volgens de officiële stukken is ze ‘tijdens het vervoer overleden’.
Kaatje werd door de Duitsers meegenomen en kwam via het politiebureau en/of een gevangenis op 31 juli 1944 in Theresienstadt terecht. Daarna werd ze op 9 oktober 1944 naar Auschwitz getransporteerd, waar ze bij aankomst op 11 oktober meteen is omgebracht.
Mietje werd op 12 juni 1944 door het verzet anoniem begraven in Hall (gemeente Brummen). Na de oorlog is haar stoffelijk overschot op verzoek van de Nederlands-Israëlische gemeenschap uit Rotterdam onder rabbinaal toezicht opgegraven en herbegraven op de joodse begraafplaats in Rotterdam.
Door de Jodenvervolging vonden 98 Joodse inwoners van Wassenaar de dood; 35 daarvan in Auschwitz.
[1] https://issuu.com/wereldregio/docs/week_18/14
[2] Alle getoonde archiefstukken komen uit het Gemeentearchief.
[3] Volgens kaarten van de Joodsche Raad