Begin augustus kwam het gewone leven in Wassenaar op gang, ook al lagen geluk en verdriet nog dicht bij elkaar. Veel weggevoerde inwoners waren al teruggekeerd, maar er was verslagenheid om diegenen, waarvan vaststond dat die zeker nooit meer thuis zouden komen. En er was voortdurend onzekerheid over het lot van velen.
Nu Nederland bevrijd was, moest Indië spoedig volgen! Veel jongens reageerden positief op de al snel na de Bevrijding in de kranten verschenen oproepen om vrijwillig dienst te nemen.
Oproep in De Maasbode van 5 juli 1945 (Via Koninklijke Bibliottheek, Delpher)
Er was eigenlijk niets bekend over de toestand in Nederlands-Indië. Voor veel mensen met familie of bekenden overzee gaven de weinige berichten in de krant geen houvast.
Een Nederlander overleefde het zinken van een gebombardeerd transportschip met krijgsgevangenen op weg naar Japan en kwam in Manilla terecht. In de krant De Tijd van 1 augustus deed hij, na bevrijd te zijn door de Amerikanen, zijn verhaal. Opvallend voor de tijdgeest en in het licht van de actualiteit wat bevreemdend was zijn opmerking ‘dat de krijgsgevangenen op Java slechter behandeld werden dan inlandsche koelies, d.w.z dat zij meer slaag en minder eten kregen’ . Uit eigen wetenschap meldde hij dat vele krijgsgevangenen naar het Aziatische vasteland waren vervoerd, waar zij o.m. in Siam [tegenwoordig Thailand] spoorlijnen moesten aanleggen onder omstandigheden die moordend waren ‘voor de Europeanen, van wie er dan ook velen ten gevolge van de ontberingen en ziekten waren gestorven.’ Over de al dan niet onder dwang bij dezelfde spoorlijn ingezette Indonesiërs, de Romusha’s, repte hij niet; de krijgsgevangenen werden door de Japanners zorgvuldig van die andere groepen weggehouden. Een grote groep krijgsgevangenen, onder wie de geïnterviewde, was vanuit Thailand via Singapore naar Japan getransporteerd
Dit verslag van iemand die het zelf meegemaakt had, bevatte meer correcte informatie dan het relaas van de ‘Regeringscommissaris voor de behartiging van de belangen van Nederlands-Indische aangelegenheden’, mr Kerstens, oud-minister in het oorlogskabinet-Gerbrandy. Hij kwam eind juli 1945 vanuit Engeland in ons land aan. Of het was om de ongerustheid weg te nemen, of dat hij het echt geloofde, dat valt niet meer vast te stellen. Zo meldde hij dat alle Europeanen door de Japanners geïnterneerd waren en dat de mannen eerst in speciale kampen waren ondergebracht. De toestand in de kampen was zeer verschillend, al naar gelang de commandanten aldaar hun taak opvatten, de plaatselijke voedselposities waren en er mogelijkheden van contact met de buitenwereld bestonden. Later was, zo vervolgde mr Kerstens, hierin verandering gekomen, zodat thans weer veel gezinnen verenigd zin. In verschillende kampen schijnt het leven wel draaglijk te zijn. Daar mogen de geïnterneerden b.v. overdag het kamp verlaten en inkopen gaan doen. In andere kampen genieten de gevangenen niet zoveel bewegingsvrijheid. Over de krijgsgevangenenkampen was mr Kerstens niet veel bekend, naar het weinige dat daarover tot de buitenwereld doordrong gaf aanleiding tot sombere vermoedens. Dat laatste was inderdaad terecht. Het door de Regeringscommissaris geschetste beeld over de burger-geïnterneerden was wel erg bezijden de werkelijkheid.
De bevrijde krijgsgevangene mocht van relatief geluk spreken, want niet lang nadat zijn artikel in de krant verscheen, zouden de Amerikanen op Nagasaki een atoombom werpen, de plaats waar veel van de eerdergenoemde Nederlandse krijgsgevangenen op scheepswerven tewerk waren gesteld. Daar had hij dus ook verbleven als zijn schip niet was gezonken.
De grote onwetendheid van de Regeringscommissaris over de toestand in Nederlands-Indië zou twee weken later navrant aan het licht komen. Immers, twee dagen na de Japanse capitulatie riepen Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid van de Republik Indonesia uit. Een grotere en ontstellender verrassing voor de net weer opkrabbelende Nederlandse samenleving was niet denkbaar. Op 1 augustus was bovengenoemde Regeringscommissaris nog vol vertrouwen. Immers, dat ‘de Inheemse bevolking tot aan de dag van de bezetting op geen enkele wijze een vijandige houding aangenomen of getoond had tegenover de Europeanen, ook toen zij de zekerheid hadden, dat Nederlands-Indië binnen 24 uur door de overweldiger zou zijn bezet. Ten tweede had het Japanse regiem zoveel kolossale fouten begaan jegens de Inheemsche bevolking, dat men er algemeen van doordrongen was hoe goed men het eigenlijk had onder de ‘kompenie’.